Daar zitten we dan: In ons fel gele busje! De Malakka-snelweg staat muurvast. Bouwe Bekking zit zwetend achter het stuur en op de bijrijder stoel zit Andrew Cape. Hij probeert keer op keer Bekking duidelijk te maken naar welke baan hij moet wisselen.
Op de achterbank zit Gerd-Jan Poortman met z´n duim in z´n mond. Weer een rij verder krijsen Rokas en Louis het uit. Het is warm en ze moeten al een uur plassen. Om ze op te vrolijken zingt Jens Dolmer ¨We zijn er bijna. We zijn er bijna, maar nog niet helemaal.” Tevergeefs, want het heeft nu lang genoeg geduurd.
De Malakka-snelweg heeft een aantal rijstroken. In de verte ziet Bekking het oranje, rode en donkergele busje rijden, waarmee hij al zo lang aan het file-racen is. Ook de andere busjes schieten van links naar rechts, toeterend door de file. Het vele vrachtverkeer op de beruchte snelweg maakt het er ook niet makkelijker op. Andrew Cape hangt uit het raam en houdt wild gebarend een vrachtwagen tegen. Vliegensvlug wisselt de dekselse Bekking van baan en trekt op. 10, 20, 30 km/h wijst de snelheidsmeter aan.
De andere busjes staan nu stil in een andere rij en we naderen snel. Capey probeert niet te juichen maar z’n oogjes schitteren. Op de achterbank stopt plots het geblèr. Dolmer zingt door maar nu wat zachter. Neurotisch haast.
Als we bijna bij het oranje busje zijn stokt onze snelheid. Achter het stuur in het andere busje zit Charlie Enright. Hij kijkt geschrokken op nu we plots zo dichtbij zijn. Bekking grijnst vals naar hem, maar precies op dát moment begint de strook van de oranje bus weer te rijden. Tot Bekking’s afgrijzen ziet hij die verrekte Enright nog net een lange neus maken, voordat hij samen met de andere busjes aan de horizon verdwijnt.
Afkoelen
Bekking draait een raampje open om af te koelen. Hij weet dat het nu lastig wordt. Over een aantal kilometer ligt knooppunt Singapore, waarna de files snel zullen verdwijnen. Zie dan nog maar eens drie busjes, die bijna allemaal even hard rijden, in te halen. Iedereen in het gele busje zit er beteuterd bij. “Wacht eens,” zegt bijrijder Capey terwijl hij in z’n stratenboek wijst. “Als we hier nou eens de afslag nemen en dan secundair aan de snelweg rijden. Dit is onze laatste kans.”
Ze hebben het nooit zien aankomen, de andere busjes: starend in hun achteruitkijk spiegel. Maar net toen de file op leek te lossen, kwam daar plots met gierende banden het Brunel busje de oprit op geracet! Met Jens Dolmer nog steeds zingend, maar de rest brult weer uit volle borst mee. Een frisse wind waait door het busje. Opgewekte gezichten. Nog even en dan zijn we bij de pomp. Al is het alleen maar omdat Rokas en Louis zo nodig moeten plassen.