Toervaren op de Douro, schipperen tussen wijn en historische natuur

 

De volgende morgen gooien we los in Pinhão en varen richting Foz do Sabor, ongeveer 5 uur vaartijd. De rivier ontplooit zich in al haar schoonheid, en omstrikt als een lint de liefde tussen de mens en de wijngaarden. Zonder rivier geen oevers voor de wijnbouw, zonder de mensen geen terrassen waar de druivenstokken kunnen wortelen. Eeuwenlang heeft de rivier zich ongebreideld een weg gebaand doorheen het rotsgebied. In de leistenen oevers legden mensen terrassen aan om wijnranken te planten, de Romeinen zouden hiermee begonnen zijn in het begin van onze jaartelling. In het voorjaar kleuren de hellingen zacht groen en blijkbaar worden de terrassen zo aangelegd dat de zonnestralen onder de juiste invalshoek op de druiven schijnen en de warmte afgeeft die de druiven nodig hebben.

De regenval van de laatste paar weken heeft de altijd zo rustige Douro een tikkeltje meer pit gegeven. We naderen de sluis van Valeira, aangelegd naast de gelijknamige dam die de drie turbines van de hydro-elektriciteitscentrale aandrijft. Die zorgen voor een totaalvermogen van 240 MegaWatt.

Een duister opening als een reuzenmond slokt ons op we bevinden ons in een broeierig, groen vochtige ruimte waar water langs de wanden sijpelt. Heel in de verte, hoog boven ons, ontwaren we een streepje licht. De poort sluit zich onherroepelijk en dan stijgen we met een rotvaart naar het licht. Het is alsof we in een hemels paradijs terecht komen, ruwe rotsen bestrooid met zachte groene vegetatie en een rimpelloos wateroppervlak dat de intens blauwe lucht en de massief grijze rotsblokken weerspiegelt. Met haar 32 meter verval is de sluis van Valeira net niet de hoogste – of de diepste, zo je wil – van Europa. Die eer is voorbehouden aan de sluis van Carrapatelo, met een niveauverschil van 36 meter, eveneens op de Douro, zo’n  60 km stroomopwaarts van Porto.

[huge_it_slider id=”15″]

We leggen aan in Ferradosa en lunchen in het plaatselijke restaurant in een gezellige sfeer van mama’s keuken. Op de rivier glijdt een mastodont van  een cruise schip voorbij, het is de eerste boot die we die dag ontmoeten. Die vaart rustig door want deze riviercruises voorzien aan boord in alle behoeften van de opvarenden. Af en toe braken ze hun passagiers uit die dan ‘volgeladen’ door het dorp struinen, zodat de lokale horeca toch niets zou verdienen aan deze toeristen, alle omzet moet in de kassa’s van het  croisière bedrijf verdwijnen. Verder tijdens onze tocht ontmoeten we een andere Greenline van charterbedrijf FeelDouro, gemiddeld 2 of 3 per dag. Verder is het zalig eenzaam varen, alleen rond de aanlegplaatsen ontmoet je lokale boten, varianten op de vroegere vrachtschepen, de robela’s maar nu omgebouwd om tochtjes met toeristen te maken of ingezet als partyboot.

We meren aan in Foz de Sabor en een stevige terreinwagen komt ons oppikken en door mekaar schudden om het stadje Torre de Moncorvo te bereiken. Dat is als terugstappen in de tijd. De jaren 70 zijn er nog springleven. De buurtcinema is nog actief, de kleine textielzaken worden niet verdrongen door modeketens en bakker, slager en kruidenier zijn er nog individuele gerespecteerde ambachten. We schuiven aan in Restaurante O Lagar, geen culinaire hoogstandjes, maar wel het beste en sympathiekste wat de Portugese keuken te bieden heeft. De vrouw des huizes licht alle schotels in degelijk Engels toe. We genieten van de hesp en kaasschotel, de gegrilde Portugese worst eten we op karakter. De geroosterde vis in tal van varianten wordt in ruime porties aangevoerd, alles supervers. Het restaurant baadt in een levendige volkse sfeer want de plaatselijke bevolking weet de keuken van O Lagar  blijkbaar ook  te waarderen.

In Foz do Sabor brengen we aan boord een ongelooflijk rustige nacht door. Het kleine dorpje bestaat uit een kerkje en een handvol huisjes, waar de ouderlingen nog op hun keukenstoel aan de voordeur van het avondzonnetje genieten. Het dorpje heeft een enkel bruin café, maar dan echt bruin, waar het bier in het flesje wordt geserveerd.

Paleolitische venussen

De volgende morgen staat een uitstap naar het Côa Valley Art and Archaeology Museum op het programma. Dat vraagt een zekere volharding, doorzettingsvermogen, niet alleen omdat het een rit weer ruim een uur over kronkelige wegen gaat, het  archeologisch museum zelf is hermetisch van opbouw. Het architectenduo Pimentel en Rebelo uit Porto, won in 2009 de ontwerpwedstrijd met hun betonnen gebouw dat zich lijkt te verschuilen in het landschap. Binnenin reflecteren spiegels het daglicht in de hoge op het eerste zicht disparaat uitgevoerde ruimtes. Daar vind je tal van schaars verlichte replica’s van de paleolitische rotstekeningen die in de vallei en langs de oevers van de Côa rivier werden gevonden. Na het museum zijn de beschermde sites langs de oevers te bezoeken, dat wordt een stevige wandeling over rotsachtige bodem.

Tussen het kunstwerken uit de late steentijd, vanaf 35.000 jaar voor Christus, vindt men in het museum beelden en tekeningen van  de zogenaamde ‘paleolitisch venussen’. Je ziet er waarschijnlijk de oudste erectie afgebeeld in steen. Opmerkelijk is dat menselijke figuren zonder uitzondering karikaturaal worden voorgesteld  terwijl de dieren minutieus realistisch worden weergegeven. In het verloop van de tekeningen kunnen specialisten zelfs de evolutie van de verschillende geitenrassen onderscheiden.

De onderzoekers stelden vast dat doorheen het paleoliticum, het mesoliticum en het neoliticum de primitieve kunstuitingen in elke tijdsperiode van realistisch naar abstract evolueerden. Een ontwikkeling die wij bij het begin van de 20ste eeuw in de moderne kunst hebben kunnen vaststellen, maar een fenomeen dat blijkbaar meerder millennia oud is.

Het museum brengt een fascinerend verhaal, maar het vraagt wel even aandacht en zin om je in deze onvoorstelbaar boeiende materie te verdiepen. Maar op het terras van het voortreffelijke museumrestaurant kan iedereen genieten van een onovertroffen panorama van de Côa rivier.